Federaal of gemeenschapsniveau?
Het sportrecht in België is een complexe materie. Sommige aspecten worden geregeld door de gemeenschappen, terwijl andere elementen tot het bevoegdheidsgebied van de federale overheid behoren. De regels rond weddenschappen, sportuitslagen, wedstrijden, sociale zekerheid en het arbeidsrecht behoren tot de federale bevoegdheden. Alle andere bevoegdheden met betrekking tot sport horen toe aan de gemeenschappen.
De basis van het sportrecht wordt gevormd door de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars (BS 9 maart 1978). Artikel 2 van die wet bepaalt of een sportbeoefenaar een ‘betaalde sportbeoefenaar’ is, en dus onder de federale arbeidswetgeving valt, of een ‘niet-betaalde sportbeoefenaar’ is.
De niet-betaalde sportbeoefenaars vormen een zogenaamde culturele aangelegenheid en vallen daardoor onder de bevoegdheden van de gemeenschappen. Bij de bepaling van het statuut van de sportbeoefenaar is er dan ook een verschil tussen de Franse en de Vlaamse Gemeenschap. De Franse Gemeenschap spreekt alleen van de niet-betaalde amateursportbeoefenaar. De Vlaamse Gemeenschap maakt een onderscheid tussen de betaalde niet-professionele en de niet-betaalde niet-professionele sportbeoefenaar.
Betaalde sportbeoefenaar
Artikel 2 van de wet van 1978 omschrijft een ‘betaalde sportbeoefenaar’ als: "de personen die de verplichting aangaan zich voor te bereiden op of deel te nemen aan een sportcompetitie of -exhibitie onder het gezag van een ander persoon tegen loon dat een bepaald bedrag overschrijdt".
Er moet dus aan drie voorwaarden voldaan zijn om te kunnen spreken over een betaalde sportbeoefenaar: de sporter moet de verplichting aangaan zich voor te bereiden op of deel te nemen aan een sportcompetitie of -exhibitie. Hij moet dat doen onder het gezag van een andere persoon en tegen een loon dat een bepaald bedrag overschrijdt. Dat bedrag wordt via een koninklijk besluit vastgelegd en is bepaald op 11.040 euro van 1 juli 2023 tot 30 juni 2024 (actuele cijfers in Instructies 2024/1).
De wet van 1978 is niet alleen van toepassing op de sporters zelf, maar ook op voetbal- en basketbalscheidsrechters en op de trainers in het voetbal, basketbal, volleybal en wielrennen.
Artikel 3 van de wet van ’78 bepaalt bovendien dat de betaalde sportbeoefenaars steeds bedienden moeten zijn.
Betaald niet-professioneel
Als dat bedrag niet overschreden wordt, maar de sportbeoefenaar wel tegen een loon en onder het gezag van een ander persoon zich voorbereidt op of deelneemt aan een sportcompetitie of -exhibitie, valt deze niet onder de wet betaalde sportbeoefenaars, maar onder de algemene arbeidswetgeving (wet op de arbeidsovereenkomst en de arbeidsongevallenwetgeving).
Betaald?
Om te bepalen of het loon van een sportbeoefenaar de loongrens al dan niet overschrijdt, wordt gekeken naar het loon (vast loon, wedstrijdpremies, puntenpremies, winstpremies, kwalificatiepremies), maar ook naar alle voordelen in natura (bv. tekengeld, huisvesting betaald door de sportclub, gebruik van een wagen of gsm betaald door de sportclub).
Er wordt geen rekening gehouden met het vakantiegeld of met de bijdragen die de werkgever betaalt in een groepsverzekering ter aanvulling van de sociale zekerheid (bv. pensioenfonds, hospitalisatieverzekering). Ook de bedragen die door een ongevallenverzekering worden uitbetaald, komen niet in aanmerking, net zo min als de bedragen die een sportbeoefenaar ontvangt van een derde partij in het kader van een commerciële overeenkomst (bv. reclamegelden).
Sociale zekerheid
De regels rond de sociale zekerheid van de beroepssporters liggen vervat in het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (BS 5 december 1969). Dat koninklijk besluit maakt geen onderscheid tussen sportbeoefenaars die al dan niet onder de wet van 1978 vallen.
Artikel 6 van dat koninklijk besluit bepaalt dat alle betaalde sportbeoefenaars (dus ook de betaalde niet-professionele sportbeoefenaars) onderworpen zijn aan alle takken van de sociale zekerheid, met uitzondering van het vakantiegeld. Als een sportbeoefenaar verbonden is door een arbeidsovereenkomst, geniet hij dus ook bescherming tegen het risico op een arbeidsongeval en bescherming van de verzekering tegen ziekte en invaliditeit.
Arbeidsongevallen
Professionele sporters hebben een arbeidsovereenkomst en vallen dus ook onder de wet van 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen (BS 24 april 1971), ongeacht of ze meer of minder dan de loongrens per jaar verdienen. Voor zowel de betaalde sportbeoefenaars als de betaalde niet-professionele sportbeoefenaars gelden dus steeds de gewone regels rond arbeidsongevallen.
Dat betekent ook dat de sportclubs of de federaties als werkgevers verplicht zijn om een verzekering af te sluiten tegen arbeidsongevallen. Sporters zijn net als alle andere werknemers beschermd voor "elk ongeval dat een werknemer tijdens en door het feit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst overkomt en dat een letsel veroorzaakt". Dat omvat dus ook woon-werkongevallen en bijvoorbeeld ongevallen tijdens de training.
Hoger risico, maar zelfde regels
Conclusie: hoewel beroepssporters ongewone jobs hebben, zijn zij werknemers als alle andere en zijn de regels in verband met welzijn op het werk op hen van toepassing. Uiteraard zijn niet alle regels even makkelijk in de praktijk om te zetten. Zo leggen heel wat sportreglementen beperkingen op inzake het gebruik van kledij en beschermingsmiddelen. Als een risicoanalyse zou uitwijzen dat de sporters beter beschermd zouden zijn met pbm, dan is dat in strijd met de reglementen van de sportfederatie. Niet alle bepalingen uit de wet welzijn en de codex zijn dus even makkelijk toepasbaar op sporters.
In veel sporten is het risico op ernstige (arbeids-)ongevallen ook een stuk hoger dan in de meeste andere sectoren. De premies voor de ziekte- en arbeidsongevallenverzekeraars liggen daarom ook een stuk hoger.