Context
De preventie van werkgerelateerde kankers is een van de belangrijkste doelstellingen van het strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 2021-2027. Naar schatting zijn werkgerelateerde kankers in de EU jaarlijks verantwoordelijk voor 100.000 sterfgevallen. Om dat probleem aan te pakken, is het belangrijk om gebruik te maken van betrouwbare gegevens over de blootstelling van werknemers aan risico’s die tot kanker kunnen leiden. Die informatie is noodzakelijk om het Europese beleid te onderbouwen en efficiënte maatregelen uit te werken.
Het onderzoek
De enquête Workers’ Exposure Survey on cancer risk factors in Europe (WES) van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (EU-OSHA) heeft tot doel een inschatting te maken van de blootstelling van werknemers aan 24 risicofactoren voor kanker, waaronder industriële chemische stoffen, procesgegenereerde agentia en fysische risicofactoren. De vragenlijst werd in 2023 verspreid bij werknemers uit diverse economische sectoren in Duitsland, Ierland, Spanje, Frankrijk, Hongarije en Finland, en leverde 24.402 antwoorden op. De meerderheid van de deelnemers waren mannen (62%). Dat heeft welllicht te maken met het feit dat mannen vaker beroepen uitoefenen waarbij ze mogelijk blootgesteld worden aan dergelijke risico's.
Vaststellingen
Vaker in kleinere ondernemingen
De resultaten van de WES tonen aan dat blootstelling vaker voorkomt in kleine bedrijven. Werknemers uit een micro- of kleine onderneming (met minder dan 50 werknemers) hebben 1,3 keer meer kans om blootgesteld te worden aan een of meer kankerrisicofactoren dan werknemers op middelgrote of grote werkplekken.
Uv-straling en diesel
Figuur 1 toont de blootstelling van de respondenten aan de 24 bestudeerde factoren. Werknemers bleken op het werk het meest waarschijnlijk te worden blootgesteld aan ultraviolette (uv) zonnestraling, uitlaatgassen van dieselmotoren, benzeen, respirabel kristallijn silica en formaldehyde. Blootstelling aan andere kankerverwekkende agentia, zoals chroom VI, lood en houtstof, werden minder vaak gemeld door de respondenten (minder dan 5%).