Definities
De begrippen ‘controle’ en ‘onderhoud’ worden beschreven in Titel III.3 Brandpreventie op de arbeidsplaatsen (voorheen KB van 28 maart 2014 betreffende de brandpreventie op de arbeidsplaatsen), m.n. in afdeling 7 Periodieke controle en onderhoud van Hoofdstuk 3 Specidieke preventiemaatregelen (art. III.3-22)
De term ‘controle’ van een beschermingsmiddel tegen brand verwijst naar het geheel van controles van de onderdelen waarvan de toestand mettertijd kan verslechteren, en die een invloed hebben op de doeltreffendheid van de middelen en de veiligheid van de personen die ze moeten gebruiken. Zo heeft bijvoorbeeld het blusmiddel in een brandblusser de neiging om aangetast te raken, ongeacht de gebruiksomstandigheden, en moet dit middel dus met een bepaalde frequentie worden gecontroleerd.
Onder ‘onderhoud’ moet worden verstaan het geheel van de handelingen die op de beschermingsmiddelen tegen brand moeten worden uitgevoerd om die middelen in goed werkende staat te behouden. Het doel is om de noodzakelijke herstellingen te verrichten om de gevolgen van gebruiksslijtage tegen te gaan.
Wanneer?
De periodiciteit en de aard van de controles en onderhoudsbeurten worden bepaald aan de hand van een risicoanalyse waarbij rekening wordt gehouden met de wetgeving, de normen, de regels van de kunst en de voorschriften van de fabrikant of de installateur.
Gezien het belang van de controles op beschermingsmiddelen tegen brand, is besloten om die controles jaarlijks te verplichten. Die frequentie moet worden opgevoerd naargelang de resultaten van de risicoanalyse en als de voorschriften van de fabrikant of de installateur dit vereisen.
Wat onderhoud betreft, is het onmogelijk om een minimumfrequentie vast te leggen. De frequentie om de beschermingsmiddelen in goed werkende staat te behouden kan namelijk sterk verschillen naargelang het type beschermingsmiddel. Bovendien kan die frequentie voor hetzelfde type beschermingsmiddel ook verschillen naargelang de omstandigheden van de omgeving waarin het beschermingsmiddel zich bevindt.
Als geen striktere voorschriften worden bepaald (door regelgeving, normen of regels noch door de fabrikant of de installateur), dan mogen controle en onderhoud tegelijk worden uitgevoerd zodat slechts één interventie nodig is. Dit is uiteraard alleen maar toegelaten als de controlefrequentie en de onderhoudsfrequentie dezelfde zijn.
Door wie?
De werkgever moet bepalen welke persoon over de competenties beschikt om de controles en de onderhoudsbeurten uit te voeren.
Het kan gaan om:
- een werknemer die beschikt over de vereiste competenties of die deze kan verwerven aan de hand van een specifieke opleiding die wordt verstrekt door de installateur of de fabrikant,
- de fabrikant of de installateur waarmee de werkgever een onderhoudscontract heeft gesloten,
- een controleorganisatie die controles uitvoert zoals bepaald in het artikel 3.5 van EN ISO/IEC 17020 (b.v. EDTC, erkend organisme, geaccrediteerd organisme, …) die beschikt over de noodzakelijke expertise.
Volgorde van prioriteiten
De eisen waarmee rekening moet worden gehouden bij de uitvoering van controle en onderhoud worden bepaald op basis van (volgens afnemende prioriteit):
- geldende wetgeving;
- geldende normatieve referentiekaders;
- eisen op basis van erkende regels van goed vakmanschap (bijv. door een sector);
- voorschriften van de fabrikant of de installateur, die zich moet baseren op de hierna vermelde eisen, aangevuld met zijn eigen eisen.
Men gaat ervan uit dat de controles en het onderhoud van beschermingsmiddelen tegen brand uitgevoerd op basis van Europese normen, conform zijn met de eisen van de Codex wanneer de frequentie van de controles en het onderhoud niet lager is dan één keer per jaar.
Draagbare brandblussers
Voor brandblussers zijn de eisen inzake onderhoud in België vastgelegd in de norm NBN S21-050 – Schouwing en onderhoud van draagbare brandblussers.
De controle- en onderhoudsactiviteiten zoals bepaald in de Codex Titel III.3 Brandpreventie, komen overeen met de onderhoudsactiviteiten die door een bevoegde persoon moeten worden uitgevoerd in het kader van de norm NBN S21-050.
In de Codex welzijn op het werk wordt een bevoegde persoon omschreven als een werknemer die een specifieke opdracht krijgt van de werkgever met de daarbij horende opleiding. Volgens de norm NBN S21-050 daarentegen is de bevoegde persoon geen werknemer in dienst van de werkgever voor wie de onderhoudsactiviteiten worden uitgevoerd. De bevoegde persoon moet wél in dienst zijn van een gekwalificeerde onderneming, een bedrijf dat voor norm NBN S21-050 gecertificeerd is door een controle-instelling. In België is die instelling Apragaz.
Onder NBN S21-050 is de verantwoordelijke persoon verantwoordelijk voor “de routineschouwingen” en “het uit te voeren onderhoud van de draagbare brandblussers”. De routineschouwingen kunnen eventueel ook worden toevertrouwd aan leden van de brandbestrijdingsdienst.
Taken van de verantwoordelijke persoon (routineschouwingen)
Routineschouwingen op de draagbare brandblussers om zich ervan te vergewissen dat iedere brandblusser:
- zich op de aangegeven plaats bevindt;
- goed zichtbaar en bereikbaar is;
- voorzien is van een passende en leesbare gebruiksaanwijzing, die naar buiten is gericht;
- niet beschadigd is;
- indien deze met een drukmeter is uitgerust, de naald in de groene zone heeft staan;
- voorzien is van veiligheidszegels en dat deze niet verbroken zijn.
De verantwoordelijke persoon moet indien nodig maatregelen nemen. De schouwingen moeten ten minste om de drie maanden en bij voorkeur maandelijks worden uitgevoerd. Indien de omstandigheden dit vereisen, moet de frequentie worden verhoogd.
De verantwoordelijke persoon moet zich ervan vergewissen dat de draagbare brandblussers (en eventueel de gaspatronen) jaarlijks worden gecontroleerd en onderhouden door een bevoegde persoon, overeenkomstig NBN S21-050. Deze periode kan worden verkort als de omgeving of bijzondere risico’s dit vereisen. […]
Bron: norm NBN S21-050
Taken van de bevoegde persoon (onderhoud)
De bevoegde persoon:
- stelt een rapport op waarin de verantwoordelijke persoon wordt gewezen op iedere draagbare brandblusser waarvoor een corrigerende actie is vereist.
- controleert de draagbare brandblusser overeenkomstig de voorschriften van bijlage B [van de norm] en vergewist zich ervan dat deze in overeenstemming is met alle geldende regelgeving op en dat het niet gaat om een type [draagbare brandblussers] waarvan het onderhoud niet meer wordt aanvaard. De bevoegde persoon stelt een rapport op waarin de verantwoordelijke persoon wordt gewezen op iedere non-conformiteit die wordt vastgesteld op basis van voormelde controles.
- brengt na controle en het eventueel opnieuw in goede staat brengen de [in de norm] vereiste markeringen aan op iedere draagbare brandblusser.
- onderzoekt iedere voor een draagbare brandblusser voorziene drager en corrigeert of communiceert (aan de verantwoordelijke persoon) ieder gebrek of iedere zichtbare schade.
- brengt de verantwoordelijke persoon op de hoogte van de interventie die werd uitgevoerd in overeenstemming met de voorschriften van deze norm.
Bron: norm NBN S21-050
Andere beschermingsmiddelen tegen brand
- De onderhoudseisen voor branddetectie-installaties zijn vastgelegd in de normen NBN S21-100-1 en 2. Die normen bevatten een basisbenadering inzake controle en onderhoud die in lijn is met de eisen van de Codex Titel III.3 Brandpreventie. Gezien de definities die in deze nota worden vastgelegd voor controle en onderhoud moeten aan deze basisbenadering in voorkomend geval wel aanvullende eisen worden toegevoegd naargelang van de bijzondere installatie- en gebruiksomstandigheden die eigen zijn aan iedere arbeidsplaats.
- De onderhoudsvoorschriften voor rook- en warmteafvoerinstallaties zijn opgenomen in de NBN S21-208-normenreeks.
- De vele normen voor automatische blussystemen (sprinklersystemen, systemen die werken met schuim, gas enz.) bevatten eisen rond periodieke controle en onderhoud.
- Voor beschermingsmiddelen tegen brand waarvoor geen specifieke eisen inzake controle en onderhoud zijn vastgelegd in normen of andere referentiekaders van goed vakmanschap kunnen de eisen uit voormelde normen als basisbenadering worden gebruikt. Aan die basisbenadering moeten echter wel aanvullende eisen worden toegevoegd naargelang de bijzondere installatie- en gebruiksomstandigheden die eigen zijn aan iedere arbeidsplaats.