Gebouwen beschermen tegen bliksem op basis van risicoanalyse
Wetgeving
In België heeft de enige formele verplichting aangaande bliksembeveiliging betrekking op hoge gebouwen zoals bepaald in bijlage 4/1 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen (BS 26 april 1995). Punt 6.5.5. stelt dat “de gebouwen [moeten] worden uitgerust met een beveiligingsinstallatie tegen bliksem gekozen op basis van een evaluatie van het risico”. Let wel: deze verplichting is uitsluitend van toepassing op alle hoge gebouwen waarvoor de bouwaanvraag werd ingediend na 1 januari 1998. Industriële gebouwen ressorteren niet onder het toepassingsgebied van die bijlage 4/1.
Maar onrechtstreeks gelden wel degelijk enkele verplichtingen inzake de beveiliging tegen blikseminslagen. Zo stelt het AREI in artikel 136, dat personen en goederen beschermd moeten worden tegen de gevolgen van overspanningen te wijten aan atmosferische verschijnselen Dat wordt nog eens verduidelijkt in het koninklijk besluit van 4 december 2012 betreffende de minimale voorschriften inzake veiligheid van elektrische installaties op arbeidsplaatsen (BS 21 december 2012). Bijlage I legt op dat “de elektrische installatie zodanig [is] uitgevoerd dat de werknemers beschermd zijn tegen de risico’s van rechtstreekse en onrechtstreekse aanraking, tegen de gevolgen van overspanningen te wijten aan (…) atmosferische invloeden (…).”
Wat er precies moet gedaan worden, staat of valt met de resultaten van de risicoanalyse – net zoals dit het geval is met andere aspecten van de veiligheid en de gezondheid op het werk.
Norm NBN EN 62305
Norm NBN EN 62305-2 is gebaseerd op een benadering voor het evalueren en beheren van het risico met als doel: |
Risicoanalyse
Een risicoanalyse moet het mogelijk maken om weloverwogen uit te maken of een bliksemafleiderinstallatie überhaupt zin heeft. Een risicoanalyse moet evalueren of de kans op schade door een blikseminslag voldoende hoog is om de investeringen in een beveiligingsinstallatie te wettigen. In principe kan weliswaar elke constructie door de bliksem geraakt worden, maar in bepaalde gevallen is de waarschijnlijkheid van zo’n treffer beperkt of is de verwachte schade te gering om hoge kosten te rechtvaardigen.
Maar ook andere parameters spelen mee. Constructies die behoren tot het culturele erfgoed (musea, kerken, archeologische sites…), installaties voor energieproductie of gegevenstransmissie die bij uitval kunnen zorgen voor een onaanvaardbaar hiaat in openbare dienstverlening, of gebouwen die regelmatig grote groepen herbergen (theaters, scholen, sporthallen…) zullen er meestal uitkomen als risicodragend.
Beveiligingsniveau
Naast het nut aantonen van een bliksemafleiderinstallatie, moet de risicoanalyse ook het vereiste beveiligingsniveau definiëren en dit voor elk deel van de constructie. De norm NBN EN 62305 Bliksembeveiliging (zie kader) bevat in principe vier beveiligingsniveaus (I,II, III en IV) voor structuren. Het hoogste beveiligingsniveau is niveau 1, het laagste is niveau IV. Ze stemmen overeen met een doeltreffende beveiliging van respectievelijk 98%, 95%, 88% en 81% van de gevallen.
Het beveiligingsniveau bepaalt de robuustheid (en dus de kostprijs) van de afleiderinstallatie. Dit heeft onder andere te maken met de grootte van de mazen van de afleiders, de minimale lengte van de aardverbindingen, de vormgeving van de opvangelementen, enz.
De beveiligingsniveaus gelden niet noodzakelijk voor de gehele constructie: zo gebeurt het vaak dat voor het schip van een waardevolle kerk niveau III volstaat, maar dat voor de toren een beveiliging van niveau II geldt.
Risicoanalysetools
In principe kan een risicoanalyse tegen blikseminslag op een elementaire wijze gebeuren. Er bestaan tabellen die een standaardniveau koppelen aan het type gebouw (bv. openbaar zwembad, watertoren, bibliotheek, industriegebouw met besmettingsgevaar voor de omgeving, politiekantoor, …). De Technisch Nota T026 van 2010, uitgegeven door het Belgisch Elektrotechnisch Comité, geeft zo’n overzicht.
Maar zulke tabellen geven een nogal algemeen beeld van het risico. Veel hangt af van de precieze waarde van de inboedel, de ligging en de vormgeving van het gebouw (zoals uitstekende richels of technische installaties aanwezig op het dak), de materialen die verwerkt werden… Bovendien moet de aard van de verliezen meegenomen worden in de oefening. Gaat het in de eerste plaats om bescherming van de gebruikers van de constructie, om het verlies van diensten aan het publiek, om het verloren gaan van cultureel erfgoed? Of gaan de verliezen nog verder, zoals bij kerncentrales of luchtverkeerstorens? Een grondige risicoanalyse moet dus rekening houden met heel wat parameters. Hiervoor werden computerprogramma’s ontwikkeld. Deze worden meestal geëxploiteerd door firma’s die bliksemafleiderinstallaties aanleggen.
In België bestaat er de Risk Multilingual. Dit is een computerprogramma dat rekening houdt met alle parameters die opgelegd worden door de norm NBN EN 62305-2 die ontwikkeld werd in functie van de behoeften van de gebruikers.
Maar zelfs met zo’n programma is een risicoanalyse geen kinderspel. Bovendien moeten de meeste ondernemingen de analyse maar een keer uitvoeren. In de praktijk wordt een diepgaande risicoanalyse dan ook toevertrouwd aan gespecialiseerde consultants.
Bron: Artikel gebaseerd op een presentatie van Anthony Theys van Heleblitz, gegeven op 22 maart 2016 in Sint-Truiden (studiedag Prebes)